De sluitertijd bepaalt de duur van de belichting. In een analoge camera zal het sluitergordijn voor het negatief zich openen, zodat het licht tot bij de film geraakt. Bij een digitale camera komt de sluitertijd overeen met de activeringstijd van de sensor, die in die korte periode het licht in de camera opvangt. Om zo een negatief beeld tot stand te brengen van wat er voor de camera te zien is.
Welke sluitertijd je hanteert, beïnvloedt in belangrijke mate wat er op jouw foto te zien is en hoe het wordt weergegeven. Met de juiste sluitertijd krijg je een correcte belichting. Anders is je foto over- of onderbelicht. Je onderwerp kan scherp in beeld worden gebracht. Of er kan beweging te zien zijn. En het beeld is mogelijk zelfs helemaal bewogen, als je de sluitertijd niet verstandig kiest.
Maar weet je hoe je een beweging moet bevriezen of hoe je ze vloeiend toont, dan is de sluitertijd op je camera een heel mooi middel om creatieve foto’s te nemen. Van schilderen met licht, tot een kind dat eeuwig in de lucht blijft hangen, of het pannen van een raceauto. Het is allemaal mogelijk. Daarom vertellen we jou hoe het precies in zijn werk gaat: wat de beste sluitertijd is, hoe je die bepaalt en wat je ermee kunt creëren.
Hoe wordt sluitersnelheid gemeten?
Het is bijzonder interessant om te weten hoe de sluitertijd wordt gemeten en berekend. Maar het is nog veel belangrijker om goed te kunnen inschatten in welke omstandigheden je een korte of lange sluitertijd kiest en hoe je die juist instelt. Om scherpe foto’s te nemen van stillevens en bewegende elementen. Of om die beweging net extra te benadrukken. Waardoor er bewegingsstrepen ontstaan in het beeldoppervlak en de vormen daar een beetje vervagen.
Om een beter inzicht te krijgen in de materie, moeten we even teruggaan in de tijd. Naar het midden van de vorige eeuw. Toen voor het eerst een externe lichtmeter voor het onderwerp werd gehouden, om het aanwezige licht zo te meten dat de uitkomst kon worden omgezet in belichtingswaarden. Net zoals de ingebouwde lichtmeter dat in je digitale camera doet, maar dan vanuit het standpunt van de fotograaf. En je nog altijd met die waarden moet rekenen, als je met een lichtmeter in een fotostudio werkt, of fotografeert vanuit het manuele cameraprogramma.
Belichtingswaarden
De belichtingswaarde 0 geeft dan de precieze hoeveelheid aanwezig licht weer, die nodig is om een neutrale grijskaart met 18% grijswaarde juist te belichten. Zodat je bij een lichtgevoeligheid van 100 ISO en een volle diafragmaopening f/1.0, op de kop een 1 seconde nodig hebt om je foto te nemen. Van daaruit werden alle belichtingswaarden EV (Exposure Value) bepaald. Van een sterrenhemel -6, over de neutrale EV 0, tot de helderste spiegel +20. Waaraan telkens aangepaste waarden voor ISO, diafragma en sluitertijd werden gekoppeld.
Om vervolgens tot het systeem met fotografische stops te komen, waarmee je de verhouding tussen de ISO-waarde, de diafragma-instelling en de sluitertijd kunt wijzigen. Omdat ideale omstandigheden nu eenmaal niet bestaan en het aanwezige licht per locatie verandert. Waardoor je telkens weer een nieuw evenwicht moet zoeken, wanneer je de scherptediepte wilt wijzigen als dat belangrijk is voor je foto, of de sluitertijd gaat afstemmen op stilstaande of bewegende onderwerpen.
ISO-waarde, sluitertijd en diafragma
De ISO-waarde, diafragmaopening en sluitertijd zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en moeten elke keer worden aangepast aan het licht ter plaatse. Waarbij de sluitertijd vaak de laatste waarde is, waaraan aandacht wordt geschonken. Omdat je vooral ruis wilt voorkomen in je foto’s en daarom de ISO-waarde laag houdt. En dan probeert duidelijk te maken wat belangrijk in je fotokader is, door de scherptediepte daarop af te stemmen. Zodat het onderwerp groot en scherp op de foto komt, tegen een onscherpe achtergrond.
De sluitertijd is dan de ontbrekende waarde, die stiefmoederlijk wordt behandeld. Omdat hij zich moet schikken naar je eerdere keuzes: ISO en diafragma. Om de belichting te doen kloppen. Maar zo simpel is het toch niet helemaal. Want je moet altijd over je sluitertijd waken. Ook als de camera die kiest. Omdat hij bewegingsonscherpte kan veroorzaken, wanneer hij te lang wordt in combinatie met de andere elementen uit de belichtingsdriehoek. Vermits de camera trilt bij het nemen van je foto’s.
Belichtingsdriehoek
Een veilige sluitertijd om te voorkomen dat cameratrillingen op de foto te zien zijn, is 1 gedeeld door de brandpuntsafstand van je lens. Bij een zoomlens is dat de brandpuntsafstand op het ogenblik van de opname. En je neemt best een stop extra speling voor alle zekerheid. Bij een 50 mm lens heb je bijgevolg een sluitertijd van 1/50 seconde of korter nodig. Bij een 70-200 mm lens begin je aan 1/70 seconde wanneer je op 70 mm fotografeert en schuift de veilige sluitertijd op naar 1/200 seconde bij het inzoomen. Enkel en alleen om cameratrillingen op te heffen bij een stilstaand onderwerp.
Fotografeer je een onderwerp in actie, dan heb je een nog kortere sluitertijd nodig. Zodat je ook die beweging in beeld kunt bevriezen. Waardoor je onderwerp scherp op de foto komt. Overigens wijzig je dan beter je voorkeuzeprogramma naar S bij Nikon en Tv bij Canon om de sluitertijd manueel in te stellen en die waarde voorrang te geven op de diafragmawaarde. Het is immers belangrijker om een actie mooi weer te geven dan de scherptediepte te bepalen. Je camera selecteert dan automatisch het diafragma dat bij je sluitertijd past. Op die manier wordt de belichtingsdriehoek gerespecteerd.
Hoe stel je sluitersnelheid in?
Mogelijk instelbare sluitertijden waartussen telkens een stop zit, om eenvoudig mee te rekenen, zijn: 1/4000 – 1/2000 – 1/1000 – 1/500 – 1/250 – 1/125 – 1/60 – 1/30 – 1/15 – 1/8 – 1/4 – 1/2 – 1 – 2 – 4 – 8 – 15 en 30 seconden. Meet je het licht via de lens van je camera, stelt de ingebouwde lichtmeter jou een bepaalde combinatie voor van sluitertijd en diafragma bij de ingestelde ISO-waarde. Zoals f/8.0 bij 1/60 seconde en 100 ISO. Heb je een kortere sluitertijd nodig, gebruik je de sluitertijd voorkeuze en verschuif je de sluitertijd naar 1/125 seconde.
Omdat de belichtingstijd 1 stop korter wordt, moet er 1 stop meer licht in één keer door de lens in je camera kunnen. De camera vergroot dan automatisch de diafragmaopening van f/8 naar f/5.6. Stel je 1/250 seconde als sluitertijd in, gaat het diafragma naar f/4.0. Dat is de gemakkelijkste manier om je sluitertijd in te stellen. Wanneer je in de manuele stand fotografeert, moet je zelf de waarde van het diafragma berekenen op basis van de gebruikte sluitertijd. Door te werken met stops gaat dat, zoals je ziet, vrij snel.
Korte en lange sluitertijd
Fotografeer je een stilstaand onderwerp met de camera in de hand, gebruik je een veilige sluitertijd. Voor portretten met een 70 mm volstaat de sluitertijd van 1/125 seconde: de eerste sluitertijd korter dan 1/70 seconde. Gebruik je een langere tijd, krijg je een bewogen beeld. Al kan de beeldstabilisator soms nog de meubelen redden.
Bevriezen
Maak je actiefoto’s van spelende of sportende kinderen, stel je een veel kortere sluitertijd in om elke beweging te bevriezen. Je onderwerp wordt dan scherp in je foto weergegeven. En de actie blijft toch in de foto zichtbaar, wanneer je afdrukt op het juiste moment. Een kind dat voorzichtig door de papa wordt opgeworpen, blijft eeuwig boven zijn beide handen zweven, als je op dat moment klikt. En een snowboarder die een sprong uitvoert, zal ook mooi in de lucht worden bevroren. Met achter hem de opspattende sneeuw, als je een sluitertijd van 1/400 tot 1/1000 seconde gebruikt.
Gemotoriseerde sporten breng je haarscherp in beeld met een sluitertijd van 1/4000 seconde. Kies je een langere sluitertijd, zal het voertuig in je foto bewogen zijn. Tot er op een gegeven ogenblik enkel strepen te zien zijn. Vooral ’s avonds levert dat mooie opnamen op, met rode en witte lichtstrepen in een stedelijk landschap vol scherpe gebouwen. Als je de camera tenminste op een statief zet, terwijl je de foto neemt, met een sluitertijd tussen 1/15 en enkele seconden.
Bewegen
Bij het pannen, of het meebewegen van de camera met je onderwerp, draai je de rollen om als je de snelheid van het voertuig goed inschat. Je onderwerp zal dan scherp op de foto staan, terwijl er in de achtergrond strepen ontstaan in de richting van de camerabeweging. Dit vraagt wel wat oefening en een goed inschattingsvermogen. Maar het levert mooie plaatjes op. Begin met een sluitertijd van om en bij 1/30 seconde en pas die zo nodig aan. Plaats je camera op een statief, maar zorg ervoor dat je hem nog horizontaal kunt bewegen.
Plaats je de camera midden in de nacht op een duistere plek en stel de sluitertijd in op pakweg 20 seconden. Dan heb je de tijd om creatief te zijn. Neem een zaklamp of lichtstaaf en ga eens zelf voor de camera staan. Als je met de lamp in de richting van de lens schijnt en je maakt met dat kleine licht allerlei bewegingen, is het mogelijk om in je fotokader een lichtschilderij te maken. Laat de Picasso in je los en blijf vooral experimenteren.